Parenteel

I) Abraham van Joost (Ternate 1774) + Jacomina Libus (Bacan 1885)

                   II)Jan van Joost (Bacan 1808)+ Fientje Terloit (Batjan 1812)

                                            III) Saartje van Joost (Bacan 11-11-1828)

                                            III) Thomasje van Joost (Batcan 11-12-1833 + Teunis Bos

                                            III) Abraham Hendrikus van Joost (Bacan 31-7-1835)

                                            III) Nicolaas Abraham van Joost (Bacan 1840)+ Magdalena Susanna Tupan (1848)

                                            III) Carel Reinier van Joost (Bacan 1841) 

                                            III) Philipus van Joost (Bacan 1842) + Barbarina Deil (Bacan 7-1-1845)

                                            III) Willem van Joost (Ternate 2-10-1852) + Aaltje Tupan (5-5-1859) 

                                                                   IV) Sara Johanna Gertruida  van Joost (Bacan 18-11-1883) + Bernard Johannus Theodorus Umboh (Gorontalo 30-1-1880)

                                                   

Van Joost / Vignois

De familienaam van Joost behoort tot een van de minder voorkomende achternamen in Nederland.  Volgens de Nederlandse familienamenbank telt Nederland in 1947 slechts 1  naamdrager. In 2007 is dat aantal opgelopen tot 32 naamdragers. Rotterdam voert hierin de boventoon. De herkomst van deze achternaam is wellicht een verbastering van de Franse achternaam Vignois, dat wijngaard betekent. Deze Haagse naamdrager luistert naar de naam Reijnier. Hij trouwt Barendina Kreddich. In 1689 krijgen zij een zoon genaamd Bartholomeus. Hij is de vader van de tweeling Jan en Reinier van Joost. Moeder is Jannetje van der Hoeck.  Deze broers reizen via de VOC naar Indie. Reinier overleeft de reis maar overlijdt niet veel jaren later. Broer Jan krijgt vermoedelijk met een inlandse dame in ieder geval een zoon genaamd Hendrik. Deze Hendrik krijgt in ieder geval een zoon genaamd Abraham. Abraham trouwt in 1805  te Ternate in het Casteel Oranje met Jacomina Libus. Een van hun kinderen krijgt de naam Jan. Jan trouwt ene Fientje Terloit. Dochter Thomasje is geboren in het Christenkampong Labuha op het Molukse eiland eiland Bacan. Hier ontmoet zij KNIL sergeant Teunis Bos.

 

Thomasje van Joost

In een fragment meiner reize doet Evangelist Jan Frederik Gerrit Brumund verslag van zijn reis door de Molukse Archipel. In 1857 doet hij het eiland Batjan aan. Hij beschrijft bij binnenkomst via de Baai een dichte tropenvegetatie Het Fort Barneveld met zijn wapperende vlag op de achtergrond is zichtbaar, net als enkele nederige huisjes en een strand zonder zeehoofd (pier) waarop een paar praauwtjes liggen. Rechts bevindt zich een kokosbos dat zich uitstrekt naar de binnenlanden en waartussen de bebouwing van het dorpje Labuha schuil gaat. Batjan telt tijdens het bezoek van Brummund zo’n 1700 inwoners. De bevolking van Batjan is van gemengd ras. De Portugese, Spaanse en Nederlandse bezetters leefden samen met de inlandsen. Het dorpje Labuha is het enige op het gehele eiland dat de naam negorij mag dragen. Er bevinden zich nog drie kleine onbelangrijke nederzettingen. Op het strand worden de reizigers opgewacht door de Sultan. De Sultan van Batjan wordt door acht mensen op een draagstoel vervoerd, vooruit gegaan door 4 mannen met oude cavalerie sabels. De kleding die zij dragen is niet dat wat je van hoogwaardigheidsbekleders verwacht. Het geheel gaat zo gemoedelijk dat het lijkt alsof men familie is en gelijk aan elkaar. De Sultan draagt schoenen, maar als hij op een gegeven moment van de drager stapt en een stuk zelf loopt, lijkt dit hem zo ongemakkelijk dat het de schrijver niet zou verbazen als de schoenen zonder westers bezoek uit zouden zijn gebleven. De stoet komt aan in het dorp. De schrijver bevindt zich in Labuha en loopt door de brede hoofdstraat. Aan deze straat bevinden zich een hospitaal, moskee en de woning van de Sultan, allen van zeer eenvoudige opzet en zonder enige opsmuk. In het hospitaal, dat voor die tijd goed ingericht is, bevinden zich onder de zieken vooral de bannelingen die aan de kolenmijn werken. De meesten worden verpleegd aan hun been of voetwonden. De wonden brengen zij zichzelf aan zodat ze even kunnen ontsnappen aan hun dagelijkse bestaan. Een Christenkerkje van klipsteen opgemetseld, was in aanbouw. Het bezoekje duurde slechts vier uur en zal voor de inwoners een hele beleving zijn geweest. Thomasje van Joost is 1 van hen. Ze is 24. In 1864 komt het boek ‘Batjan’ uit van industrieel Mr M.J. de Klerk over zijn bezoek aan het eiland waarin hij verslag doet van zijn bevindingen en de economische mogelijkheden die Batjan biedt. De Klerk is voornemens goud te vinden. In maart 1855 is al een proef gedaan met 24 op Borneo gevangen Chinese goudgravers. Zij werden naar de binnenlanden van Batjan gestuurd en vonden na zes maanden al een waarde van 1400 gulden aan goud. De toenmalige civiel en militair posthouder van het eiland, een onderofficier, was in 1861 sergeant Tunnis Bos. Het jaar daarvoor was dat C. Grubel. B Struijk volgende Bos op in ’62. Zij verbleven met hun handvol collega’s van lagere rang eveneens in Labuha. De posthouders kregen te maken met allerlei civiele zaken, zoals het bijhouden van diverse registers, noteren van strandvondsten. Ze waren een aanspreekpunt voor het daadwerkelijke gezag in Ternate.

Ze vormden ook een prima kandidaat voor de ongehuwde Christenmeisjes op het eiland. Begin ´61 wist het 28 jarige Christenmeisje van Joost dus posthouder Bos te schaken en raakte in de zomer van ´61 zwanger. De rest is geschiedenis.

 

Er moet daar een ons kent ons sfeer hebben gehangen. Een grote familie. De gezinnen waren groot. Het dorpje klein, te klein om door een prediker permanent te worden bewoond. De bezoeken aan het Christenkampje Labuha waren schaars. In 1817 en 1818 was het Ds Joseph Kam die Batjan aan deed. Hij had als standplaats Ambon. Ds Diederik Lenting kwam er in het jaar 1819. Hij keerde terug in 1827. Hulppredikant en zendeling Ds Johan Christoph Jungmichel deed Batjan aan in 1819, 1823, 1825, 1826, 1827, 1828, 1830 en 1831. De registratie van de geboorte van Thomasje van Joost vindt plaats via de civiele registratie die vanaf 1825 zijn intrede deed. Ze wordt op 11 december 1833 geboren als dochter van Jan van Joost en Fientje Terloit. Civiele vertegenwoordigers zijn op dat moment J. Salakai en J. Maitumi. Doopgetuigen zijn Joel Salalaika en Josina Proen. De ouders van Thomasje worden door Ds JungMichael op 11 november 1827 in de echt worden verbonden. Saartje was hun eerste kind in 1828. Op 30 juli 1835 wordt de geboorte van zoon Abraham Hendrik opgenomen. Getuigen zijn Klaver en J Kasvinus. Uit overlevering moeten na Saartje, Thomasje en Abraham Hendrik de broertjes Nicolaas, Willem, en zusje Josepine zijn geboren. Willem was de jongste, geboren rond 1852. Volgens de stamboom van mijn vaders verre oom Wim Umboh is de familie Umboh gelinkt aan de onze via Thomasje´s jongste broer Willem. Willem trouwt volgens die stamboom met Aaltje Tupan en wordt vader van in totaal 7 kinderen. Hun derde kind, Sara van Joost trouwt met een B.J.Th. Umboh. Oom Wim Umboh is hun zesde kind. Ik stel me voor dat Theodorus een band had met deze oom Willem omdat hij zijn tweede zoon Willem zal noemen. Nicolaas van Joost moet een dochter hebben gehad met de naam Henriette. Theodorus noemt zijn jongste dochter Hetty. Via Philipus’ kinderen kom ik ook een Louisa en een Marie tegen, net als Theodorus´ eerste en tweede dochter. Willem van Joost is ook de grootvader van Wim Umboh en Bram van Joost, ofwel opa Bram, dezelfde Bram die in 1960 de plechtigheid van de begrafenis van mijn grootvader Willem Bos leidt. Bram had een melkhouderij in Pasuruan.

 

Voor de ouders van de dames in kwestie was een KNIL militair een goede partner met pensioen bovendien. Kinderen uit deze huwelijken hadden zicht op een betere toekomst dan de kinderen van de lokale mannelijke partners die hun werk hadden op het eiland zelf. Ik heb geen huwelijksakte gevonden van Tunnis Bos en Thomasje van Joost. Helaas zijn vele aktes van de Molukken verloren gegaan. Wel is de geboorte van hun zoon terug te vinden in de regeringsalmanakken van 1863 en 1864, geboren te Amboina. De eerste doet verslag van de geboorte van Theodorus Wilhelmus van Joost. De tweede verslaat de erkenning van de vader en krijgt de kleine de achternaam van zijn vader. Hierbij worden de namen van de ouders genoemd. De vertaling is echter beroerd. Theodorus Wilhelmus zou het kind zijn van Thennus Bos en Thomasfie van Joost. Het lijkt aannemelijk dat vader Tunnis op dat moment op Amboina was gestationeerd. Het kan ook zijn dat het stel daar woonde maar dat vader Tunnis een klus ergens anders had waardoor hij op het moment van geboorte van zijn zoon afwezig was. Als hij in juni 1864 afzwaait laat hij zijn pensioen uitkeren op Batjan. Als zoon Theodorus Wilhelmus in 1870 als jongetje van 7 naar Gombong vertrekt om bij het korps pupillen te dienen, wordt Ternate stad als laatst gewoond vermeld. Wellicht was dit de vaste vertrekplaats. Ik zie voor me hoe een kleine jongen per schip de baai van Batjan verlaat op weg naar Ternate om vandaar uit een reis van duizend kilometer te beginnen naar een nieuwe onbekende toekomst, zijn ouders, grootouders, ooms, tantes en neven en nichten wuiven hem na.

Onder een fragment uit de op microfiches verzamelde doopregisterboeken van Batjan: 

Onder een foto en een tekening van het fort Barneveld dat in 1883 afbrandde.

Een andere beschrijving van Batjan uit de Atlas van Stolk uit 1883

 

De naam Batjan heeft door de oprichting der Batjanmaatschappij, wier actiёn op de nederlandsche geldmarkt werden aangeboden, waarschijnlijk de aandacht van vele Nederlanders op dit gedeelte der Molukken — onze zoogenaamde Groote Oost — gevestigd; wij achten het dus niet ondienstig onzen lezers het een en ander omtrent dit vruchtbare maar slecht bevolkte eiland mede te deelen.
Ten westen van het zuidelijk schiereiland van Hale-mahera of Djailollo (Gilolo), liggen de Batjansche eilanden, waarvan het grootste, dat bij ons den naam Batjan draagt, doch door de inboorlingen Sekki genaamd wordt, zijnen naam aan de geheele groep gegeven heeft.
Het tusschen 0° 12′ en 1° 6′ Z. B. en 127° 18′ en 127° 54′ O. L. van Gr. gelegen eiland, dat ± 50 □ mijlen groot is, en in het noorden door de Moluksche zee, en in het zuiden door de zee van Seram bespoeld wordt, is in het oosten door de straat Patientie van Halemahera, en in het westen door de wegens haar natuurschoon zoo beroemde straat Herberg, van de voorliggende eilanden, waarvan Groot Tawalie of Kassiroetta het grootste is, gescheiden; het wordt door een diepe baai „Laboea” aan de westzijde, en twee andere, met name Baban en Lepan aan de oostzijde in twee schiereilanden werd verdeeld, waarvan het noordelijke, dat Ombatjan heet, meer vlak is, en slechts door hoogten en heuvelrijen doorsneden wordt, terwijl het zuidelijke schiereiland Laboea een meer bergachtig en vulkanisch karakter heeft.
In de baai Laboea, aan de linker zijde der Amassingrivier, ligt de hoofdplaats Batjan of Sekki, bestaande uit een vlak aan de oevers van de Amassing gelegen Mohammedaansche kampong, waar ook de vrij wel van alle macht en heerlijkheid beroofde sultan van Batjan, onze vazal, resideert, en de ten zuiden daarvan gelegen, op een houten kerkje bogende Christenwijk. Aan deze sluit zich de kampong der lieden van Tomori, terwijl daar achter, in een met hoog riet begroeide vlakte het kleine fortje Oldenbarneveld ligt, op bovenstaande plaat voorgesteld.
Dit fortje, welks poort met de wapens van prins Maurits, den raad van Oldenbarneveld, genaamd Witte Tulling, en der Hoog Edelmogende Compagnie, benevens een latijnsche inscriptie prijkt, is een onzer oudste vestigingen in deze streken. Het verdient opmerking dat de zeer geschonden inscriptie, hierin verschillend met de meeste uit dien tijd, in het latijn is gesteld; de woorden cum, Domino Barneveld, Amersford en Fransina zijn, niettegenstaande de geheel verkeerde, waarschijnlijk door de metselaars in den loop der eeuwen aangebrachte halen en krassen, nog wel te ontcijferen. 1
De sterkte, aanvankelijk slechts een schans, werd den 30sten November van het jaar 1609 door den vice-admiraal Hoen aangevallen en op de Kastilianen genomen, waarvan de meesten bij hunne vlucht in de bosschen omkwamen. Zij werd daarop met vier steenen bolwerken voorzien, en met acht gotelingen gewapend en daarin eene bezetting van vijftig hollandsche krijgsknechten, onder den onder-koopman Adriaan van Dussen gelegd. Naar het in de poort gebeiteld jaartal te oordeelen, schijnt deze bouw echter eerst in 1615 geheel voltooid geweest te zijn.
Bijna twee eeuwen waren wij in het ongestoord bezit dezer veste gebleven, toen op den 13den Maart 1797 zich een engelsch schip vertoonde, dat weldra in nog twee andere schepen en een vijftigtal prauwen (inlandsche vaartuigen) onder den in opstand zijnden Tidoreeschen prins Noekoe een belangrijke versterking ontving. Den 16den Maart landde deze prins met zijn volk, zonder dat de Batjanners zich verzetten en weldra koos de prins-regent openlijk de partij der Engelschen. In den namiddag van dendenzelfden dag begonnen dan ook, op de weigering van den sergeant-posthouder Alanus Gerardus van Diest, om de sterkte aan den vijand over te geven, de lieden van prins Noekoe en de Batjanners van den aan de rechter zijde der Amassing gelegen heuvel, die het fort geheel domineert, het vuur op de ongedekte bezetting te openen, zoodat de posthouder zich wel genoodzaakt zag de onderhandelingen te heropenen en een wapenstilstand te vragen.
De engelsche bevelhebber wilde echter geen langere wapenschorsing toestaan dan tot 8 uur ’s avonds en dreigde, zoo hem tegen dien tijd de sleutels niet waren overhandigd, de geheele bezetting en de inlandsche Christenen door de inboorlingen te doen vermoorden; te gelijker tijd debarkeerde een afdeeling Sipayers en begonnen de lieden van prins Noekoe de christen-negorij in brand te steken.
De bezetting, bestaande uit een europeesch sergeant, tevens posthouder, een europeesch korporaal, een kanonier en zes inlandsche soldaten, gaf zich daarop over en moest, even als de inlandsche Christenen, door de Engelschen beschermd worden tegen de Batjansche Mohammedanen, die maar al te gaarne een algemeenen christenmoord bedreven hadden.
Bij de teruggave onzer bezittingen in 1816 geraakte ook het fort Oidenbarneveld weder in ons bezit, en sedert voert daar wederom een europeesch sergeant, echter over twaalf man en een korporaal, het kommando. Uit een militair oogpunt heeft intusschen deze geheel gedomineerde sterkte geen de minste waarde en verdient het plaatsen eener nederlandsche vlag op een punt, waarvan men met zekerheid weet, dat het niet eens tegen een inlandschen vijand te handhaven is, bepaaldelijk sterke af keuring. Helaas, het fort op de hoofdplaats der Molukken verkeert zoo goed als in hetzelfde geval!
Het zoo vruchtbare en ook aan edele metalen rijke gebied van den sultan van Batjan, is thans ter ontginning in handen der Batjan-maatschappij, die tot dat doel alle ondersteuning der hooge regeering genoten heeft.
Bij een verstandige leiding onder the right man on the right place heeft deze onderneming — Gode zij dank weer eene nederlandsche — zeker alle kans van slagen en kan zij, zoo zij het doel harer oprichting : „de ontginning van Batjan” niet uit het oog verliest, behalve een bron van rijke winsten voor de ondernemers, ook een ware zegen voor deze gewesten worden.
Sedert 14 Februari 1883 waait de nederlandsche vlag niet meer van het fort Oidenbarneveld. Op den middag van dien dag — meldden de jongste mailberichten — brandde het steenen fort Barneveld te Batjan geheel uit. De brand schijnt ontstaan te zijn doordien, bij het afvuren der saluutschoten bij de aankomst van den resident, een stuk van het pijpje uit het zundgat sprong en door den wind op het atappen dak van een dicht daarachter staand gebouw viel. De detachementskommandant, sergeant F. W. C. Bodenz en de korporaal J. Ederveen hebben zich bij die gelegenheid zeer verdienstelijk gedragen, daar zij, terwijl de vonken reeds naar binnen vielen, het buskruit uit het brandende kruitmagazijn verwijderden en in veiligheid brachten.

 

Jan van Joost & Fientje Terloit

Als in 1796 de Fransen onder bewind van Napoleon Bonaparte de Nederlandse republiek overnemen breekt ook voor Nederlands-Indië een nieuwe tijd aan. In 1806 werd het koninkrijk Nederland gesticht en de inlijving in het Franse keizerrijk volgde in 1810. Lodewijk Napoleon Bonaparte wordt uitgeroepen als de eerste koning. Intussen kwamen de overzeese bezittingen tussen 1796 en 1803 grotendeels onder Engels bewind te staan. Het Franse rijk vocht terug en zette onder bewind van Herman Willem Daendels ook de Molukken onder druk om goederen en mensen te leveren. Tot aan 1810 waren de Molukken weer in eigen handen. Op Ambon werd bekend gemaakt dat de bevolking in de christelijke negorijen voortaan zelf voor het onderhoud van de schoolmeesters en godsdienstleraren zou moeten zorgen. Dat werd ervaren als een aantasting van het godsdienstig leven. Daendels wordt in januari 1808 zelf naar Java gestuurd om het eiland tot een Frans bolwerk uit te bouwen. Hij voerde in de drie jaar tijd dat hij op Java aanwezig was ingrijpende hervormingen door. Hij maakte een einde aan het oude compagniebewind en stelde een gecentraliseerd bestuur in. Java werd naar Frans voorbeeld ingedeeld in prefecturen. Daendels breidde het leger uit en liet de grote Postweg bouwen. Intussen bleven de Britten stelselmatig Nederlandse bezittingen in de Indische Archipel bezetten. In 1810 was alleen Java nog in Franse handen. Op 3 augustus 1811 landde een Britse troepenmacht in Batavia. Gouverneur-Generaal Janssen, Daendels opvolger nadat die werd teruggeroepen, capituleerde. Thomas Stamford Raffles werd benoemd tot Luitenant-Gouverneur. Die laatste pikte de bestuurslijn van Daendels op en dwong zelfs de kraton van Yogyakatra op de knieën. De Frans Engelse tijd maakte een einde aan het compagniebeleid en de macht van de Javaanse vorsten en vormde de basis voor het latere koloniaal bewind. Klein detail is dat de basis voor het links rijden in het tegenwoordige Indonesië in de Engelse periode is vastgelegd. In 1816 keerden de Nederlanders weer terug en maakten het begrip Nederlands-Indië tot een feit. De periode tussen 1800 en 1811 is een heksenketel. Dit moet ook voor Ternate en Batjan zo zijn geweest. Ik probeer te begrijpen waarom.

 

Jan van Joost is geboren in de overgang van de ondergang van de VOC tot het onstaan van de kolonie. Hij was een zoon van Abraham van Joost en Jacomina Libus. Zij kregen naast zoon Jan nog meer kinderen. Jan is gedoopt in 1819. Hij was toen 11 jaar oud.. Predikant Ds. Lenting verscheen op 1 juli van dat jaar. In het doopboek staat letterlijk vermeldt: “..op het eyland Batjan in de negorij Laboeha door de Predikant Ds. Lenting— [werden gedoopt: No 4]..  een volwassen man genaamd Jan van Joost waarvan de ouders zijn Abraham van Joost en Jacomina Libus, gehuwde lieden”. Doopgetuigen waren Marcus Klavert  en Lisbet Kabenti. Lenting werkt in zijn latere jaren ook samen met de zendeling Friedrich Wilhelm Holtz, de stamvader van mijn grootmoeder Johanna Holtz. In datzelfde jaar werd ook dochter Jakoba gedoopt, geboren te Laboeha thans negen jaar oud. Getuigen waren Reinier van Joost en Antje Elisa. Ds Joseph Kam, predikant in de Molukken tussen 1815 en 1833 deed een bezoekje aan Ternate in 1817. Op 26 augustus werd daar gedoopt Het kind Gertroij, geb. Batjan en zes jaar oud. Doopgetuigen waren Paulus de Lalos en Amarensia Augustia Flotijn.

 

De ouders van Fientje Terloit hadden in die tijd ook aardig wat kinderen in Labuha rondlopen. Het eerste kind van Martinus Terloij en Hendrika Frits dat ik tegenkom in de dopen en geboorten op Batjan, is die van Gerrit op 4 juli 1819. Hij is geboren te Labuha en is dan drie jaar oud. Doopgetuigen zijn Lukas Souisa en Catharina Sorst.  Dan wordt op diezelfde dag een dochter Elisabeth gedoopt, vier jaar oud. Jeremias Pieter en Arriaantje Jacob zijn getuigen. Dochter Fientje is zeven, als ze ook die dag wordt gedoopt. Gerrit Klaver en Catharina Prunt zijn de getuigen. Ook Marensia wordt gedoopt. Die is dan acht jaar oud. Moeder heet Hendrika. Getuigen zijn Johan Anthony Kock en Laurentje Kabenti.  Er komt nog een Johannis voorbij. Hij is geboren op 19 januari 1821 en gedoopt in december 1827. Doopgetuigen zijn Paulus Maitumi en Margretha Reinier. Ook Geertje komt nog voorbij. Zij is geboren op 9 maart 1823.  Doopgetuigen zijn Petrus Sintha en Katrina Libos. 

 

Fragment uit het trouwregister van de hervormde gemeente te Ternate 

 

Abraham van Joost en Jacomina Libus

Abraham van Joost, geboren in 1773 of 1774 te Batjan, ging in ondertrouw op Batjan en trouwde vervolgens in juni 1805. (exacte datum niet goed te lezen)  op het Casteel Oranje in Ternate met Jacomina (Jamina) LIBUS (ook geschreven als LIBOS en LIBOES, op Batjan. Abraham was toen 31 jaar. De huwelijksakte is aanwezig in ARSIP te Jakarta.

De naam Libus wordt het meest gebruikt in diverse oude documenten van Ternate,  i.e. Elisabeth en Gerritje Libus als frequente doopgetuigen op Ternate; Leonard Libos, *1834 wordt  later ook Libus genoemd.  Het schrijven van Ciel en Bram van Joost vermeldt de naam Liebius. T.W. Schillhorn van Veen vermoedt dat dit allen verbasteringen zijn van de naam Liebouts. Willem Liebouts is een in een brievenboek over de burgers van Ternate 1776-77 genoemde burger op Ternate.

Abraham en Jacomina leefden dus rond 1805 op het eiland Ternate. Ik weet nog niet of zij daar ook zijn geboren. De bouw van dit fort, aan de oostkant van het eiland,  startte in 1522 door de Portugezen onder leiding van Francisco Serrão, die schipbreuk leden bij Ceram en gered werden door de lokale bewoners.  De toenmalige sultan bracht hen onder op Ternate, totdat zij in 1575 werden verdreven door de lokale bevolking. In 1606 werd het fort veroverd door Spaanse troepen en een jaar daarop vestigde de VOC daar hun hoofdkwartier. In 1663 verlieten de Spanjaarden Ternate en viel het volledig in Nederlandse handen. Waar de Spanjaarden en Portugezen de lokale bevolking hier daar bekeerden tot het katholicisme, bracht de VOC de meesten tot het protestantisme.  Het fort onderging een verbouwing en uitbreiding in 1607 onder leiding van Cornelis Matelief en werd omgedoopt tot Kasteel Oranje. In 1619 werd het hoofdkwartier verplaatst naar het gestichte Batavia. Toen in 1795 door Napoleon een einde kwam aan de republiek der Verenigde Nederlanden, melden onmiddellijk de Engelsen zich.  Ternate verdedigde zich heftig. Abraham en Jacomina moeten hiervan wel getuige zijn geweest. Onder fragment uit een relaas van een officier van het Nederlandse Leger uit het tijdschrift De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 1:

 

Tusschen 1795 en 1802 toch gingen achtereenvolgens Ceylon, Malakka, Riouw, Padang, Amboina en Banda verloren. Ternate werd verdedigd en bleef behouden door den dapperen Johan Godfried Budach en wel onder de volgende hoogst moeilijke omstandigheden, zooals Leupe ze ons beschrijft. De pretendent Sultan van Tidore, Prins Noekoe, viel onmiddelijk de Engelschen bij, en sneed met zijne cora cora's allen toevoer van Menado af. Te Ternate werd de vorst afgezet dewijl men hem van ontrouw verdacht, en tot vorst benoemd prins Saikan, getiteld ‘Padoeka sri Maha Toean Sulthan Noel Arifien Wahoea Saidoena Mohejoedien Sah Kitschil Sarkan’. Het garnizoen bestond uit 9 officieren en 323 onderofficieren en manschappen. 17 Februari 1797 verschenen de Engelschen voor het fort Oranje met 3 schepen en eischten de plaats op, voorgevende deze in bewaring te nemen tegen de Franschen. Deze eisch werd van de hand gewezen, en door geschutvuur dwong men de schepen tot wijken. Nadat eene poging tot landen bij Tellingamy werd afgewezen, werd de op de werf gelegen gouvernements-pantjalang ‘de Windhond’ buitgemaakt en zetten de Engelsche schepen koers naar Kema, waar ‘the Resistance’ zich nog meester maakte van de gouvernements pantjalang ‘de Lassum’, terwijl landingstroepen onder kapitein Pakenham zich meester maakten van Kema en Menado. De daar vertoevende resident Durr gaf de plaats bij verschijning der Engelsche vloot op eerste aanmaning over.
Ternate werd, nu geheel van toevoer verstoken, geteisterd door prins Noekoe en zijne rooversprauwen; de rijst begon te ontbreken, zoodat de bezetting zich in hoofdzaak moest vergenoegen met het inheemsche voedsel, namelijk sago. 16 Maart werd ook het fortje te Batjan, dapper verdedigd door sergeant Manus Gerardus van Diest, door de Engelschen genomen. Prins Noekoe won steeds meer en meer veld, hij verdreef den koning van Tidore en maakte zich van dat eiland en ons fort daarop meester. 25 April verschenen de Engelschen weder voor Ternate, en voerden in vereeniging met de benden van Prins Noekoe eene landing uit bij Kala Mata, benoorden ons fort Kajoeh Merah. Zij verdreven de Ternataansche hulptroepen en dwongen de bezetting van het fort te wijken. Den volgenden dag werd het fort vroegtijdig weder bezet en werd eene tweede poging tot landen afgewezen. Den 29 April werd een hardnekkigen aanval op Kajoe Merah door den op twee plaatsen gelanden vijand wederom afgeslagen. Het gebrek begon te nijpen op Ternate; herhaalde aanvallen der Tidoreezen werden met groote moeite afgeslagen, daar de landingen steeds door Britsche officieren geleid werden. In October 1797 eischte de commandant van ‘the Duke of Clarence’, William Balancy Risdon, wederom Ternate op; krachtig werd ook dit verzoek van de hand gewezen. 23 November 1797 kwam eindelijk de pantjalang ‘de Aandacht’, commandant de luitenant ter zee Kloeth, na eene reis van 9 maanden van Batavia te Ternate aan. Men was hiermede echter weinig gebaat, daar de voorraad levensmiddelen aan boord bedorven waren, doch men had nu ten minste weder een vaartuig beschikbaar om zich de cora cora's van prins Noekoe, die nog steeds de kust blokkeerden, eenigermate van het lijf te houden.
27 Januari 1798 eischte wederom de commodore Ballast, en iets later de kapitein Foireit de benarde veste op, doch beiden ontvingen een weigerend antwoord. 23 Maart eischte de commodore Hills voor de laatste maal Ternate op en trachtte, toen hem een weigerend antwoord gewerd, de plaats stormenderhand te nemen; ook deze aanval werd afgeslagen. 15 Juli beraamde de krachtige en stoutmoedige gouverneur een uitval. Onder den kapitein von Lutzow, die hem in deze benarde dagen krachtig ter zijde stond werd op Tidore geland en de forten van Noekoe stormenderhand aangevallen. Plotseling verscheen echter een Engelsch oorlogschip, zoodat de kansen ten nadeele van de kloekmoedige aanvallers keerden en de kapitein van Lutzow met een verlies van 115 koppen te Ternate terugkeerde. De pantjalangs ‘de Aandacht’ en ‘de Waker’ bleven in 's vijands handen.

Eindelijk den 4 Augustus 1799 kwam ontzet; de Fransche schepen de ‘Unie en ‘La Triponne’, kapitein Le Même, kwamen op dit benarde oogenblik, met levensmiddelen beladen, der bezetting te hulp.

Het gedrag van den energieken gouverneur Budach is boven allen lof verheven, en vormt een der weinige lichtpunten in den door de Nederlanders over het algemeen zoo lafhartig gevoerden strijd om den schoenen archipel. De Aziatische Raad keurde den gouverneur Budach eene buitengewone onderscheiding waardig. Budach werd benoemd tot buitengewoon Raad van Indië en men zoude hem eene gouden medaille met gouden keten op plechtige wijze omhangen. Maar helaas, de belooning kwam te laat. Op 30 Januari 1800 is ‘de Heer geëligeerd Raad extra ordinair en afgaand Gouverneur Budach zeer subiet komen te overlijden’. De gouden medaille werd nu aan de weduwe ter hand gesteld benevens een som van f 600 of de ‘valuatie van de gouden keten.’

De aanzienlijke zee- en landmacht waarmede wij ons zelven voor deeze plaats bevinden, beweegd en overreed ons ondergetekendens dat UEd. onmiddellijk gehoorzaamheid zult bieden aan deze onze opeisching, in de naam van onzen meester den koning van Brittannien om het eiland van Ternaten met alle dezelfs afhangkelijkheeden over te geven aan de Brittanische wapenen. Een uitstel van meer dan twee uuren raadpleging zal UEd. niet vergund worden. Wij zijn gereed om een capitulatie toe te staan dat beslooten werden kan in dit verloop van tijd en gemagtigdens van UEd. kant moeten van stonden af aan ons toegezonden worden dog indien UEd. handelt tegenstrijdig onzer verwachting en het aanbod die wij u thans doen verwerpt, zoo zullen wij onmiddelijkerwijze onze dapperste middelen werkstellig maken om de plaats door onze kracht van wapenen onder te brengen en UEd. en ieder persoon in het bijzonder, in het ongeluk ingewikkeld, moeten zich aan de genaden der overwinnaars onderwerpen.

Wij hebben de Eere te zijn, enz.

G. ASTLE, Commanding,

his Brittanic Majesty's Ships of Ternaten,

de Burr. coll. comm.

the Trops to the Eastward.’

 

Hierop volgde het korte, waardige antwoord van Cranssen:

‘Het antwoord van den gouverneur en raad der Moluccos op uwe brief van heden, waarbij UEd. op een zeer singuliere wijze hebben opgeeischt dit gouvernement en deze plaats, is dat hetzelve niet zal worden overgegeven aan onze vijanden dan door de kracht van wapenen. Gedateerd 10 Februari’.1)

Cranssen bereidde krachtig de verdediging voor, sloeg eene landing bij Terlucco, waar de Engelsche troepen zware verliezen leden af, en leidde de verdediging, ook na den val van Kajoeh Mera, krachtig tot de Raad van Politie met name de leden van Dockum en Rodijk zich door list en verraad van den gouverneur en de commandeerende officieren von Munck Haan en von Stubenvol meester maakten, en de plaats aan de Engelschen overleverden, op 21 Juni 1801.

Omtrent het infaam gedrag van deze leden van den Raad van Politie werd te Batavia een onderzoek ingesteld, naar aanleiding waarvan eene vervolging tegen voormelde leden gelast werd.

De gouverneur Cranssen, die de zaken van Ternate overnam, was een waardig opvolger van Budach. 10 Februari 1801 verschenen 5 Engelsche schepen en een brik voor het kasteel en eischten de overgave in de volgende hooghartige bewoordingen:

E. Ernfesten Heer en E.E. Heeren.

De aanzienlijke zee- en landmacht waarmede wij ons zelven voor deeze plaats bevinden, beweegd en overreed ons ondergetekendens dat UEd. onmiddelijk gehoorzaamheid zult bieden aan deze onze opeisching, in de naam van onzen meester den koning van Brittannien om het eiland van Ternaten met alle dezelfs afhangkelijkheeden over te geven aan de Brittanische wapenen. Een uitstel van meer dan twee uuren raadpleging zal UEd. niet vergund worden. Wij zijn gereed om een capitulatie toe te staan dat beslooten werden kan in dit verloop van tijd en gemagtigdens van UEd. kant moeten van stonden af aan ons toegezonden worden dog indien UEd. handelt tegenstrijdig onzer verwachting en het aanbod die wij u thans doen verwerpt, zoo zullen wij onmiddelijkerwijze onze dapperste middelen werkstellig maken om de plaats door onze kracht van wapenen onder te brengen en UEd. en ieder persoon in het bijzonder, in het ongeluk ingewikkeld, moeten zich aan de genaden der overwinnaars onderwerpen.

Wij hebben de Eere te zijn, enz.

G. ASTLE, Commanding,

his Brittanic Majesty's Ships of Ternaten,

de Burr. coll. comm.

the Trops to the Eastward.’

 

Hierop volgde het korte, waardige antwoord van Cranssen:

‘Het antwoord van den gouverneur en raad der Moluccos op uwe brief van heden, waarbij UEd. op een zeer singuliere wijze hebben opgeeischt dit gouvernement en deze plaats, is dat hetzelve niet zal worden overgegeven aan onze vijanden dan door de kracht van wapenen. Gedateerd 10 Februari’.1)

Cranssen bereidde krachtig de verdediging voor, sloeg eene landing bij Terlucco, waar de Engelsche troepen zware verliezen leden af, en leidde de verdediging, ook na den val van Kajoeh Mera, krachtig tot de Raad van Politie met name de leden van Dockum en Rodijk zich door list en verraad van den gouverneur en de commandeerende officieren von Munck Haan en von Stubenvol meester maakten, en de plaats aan de Engelschen overleverden, op 21 Juni 1801.

Omtrent het infaam gedrag van deze leden van den Raad van Politie werd te Batavia een onderzoek ingesteld, naar aanleiding waarvan eene vervolging tegen voormelde leden gelast werd.

In 1810 gaf de kolonel Joh. P. von Mithmann de hem toevertrouwde plaats zonder noemenswaardige verdediging over aan de Engelschen.

In 1817 namen de commissarissen voor de overname der Molukken N. Engelhard en J.A. van Middelkoop, Ternate weder over uit de handen der Engelschen, en steeds bleef sinds dien tijd de vorst van Ternate voor ons een trouwe vasal. 

 

Jan & Reinier van Joost

De vroegste Nederlands Indische voorouders van mijn vader vinden we terug in de tijd van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden met hun grootste handelsonderneming, wel bekend als de Verenigde Oost-Indische Compagnie. Al tijdens de voorcompagnieën bleek dat er veel te halen viel in de verre Oost. Een dergelijke handelsonderneming kon niet voortbestaan zonder de vaardigheden van zeelui en de bescherming van soldaten. Uit alle windstreken kwam het personeel op de advertenties af en meldden zich bij de kamer van Amsterdam, Zeeland, Enkhuizen, Delft, Hoorn of Rotterdam. Zeevarenden meldden zich vooral uit de Scandinavische, Duitse en Zuid-Nederlandse kustgebieden. De Soldaten vonden hun oorsprong vaker uit de Europese binnenlanden. Het was een bonte mengelmoes aan boord maar er werd geen onderscheid gemaakt tussen lieden van eigen bodem en die van elders. Iedereen kon carrière maken. Er zijn wel enkele voorbeelden waarbij onenigheden dreigden over te slaan in opstanden en muiterijen, maar de vrede werd vooral bewaard vanwege de lange reis, de afzondering op zee en de harde behandeling van het volk. De VOC was er bij gebaat zoveel mogelijk personeel in handen te nemen. Daar profiteerden weer de volkshouders van, een soort detacheerders onder zeelieden. Zij zorgden voor de zeelui en soldaten, boden hen onderdak, eten en vermaak op krediet en zorgden dat ze aan de slag gingen met een schuldbrief aan toonder. De soldaten en zeelui hadden vaak geen andere keuze. Ze waren arm en hadden niets. Het leven aanboord viel zeker niet mee. Er moest hard gewerkt worden op weinig vierkante meters en de gezondheid liet ook te wensen over. Scheurbuik was een bekende doodsoorzaak. Hoewel men op een gegeven moment wist dat dit door het eten van citrusvruchten snel verholpen kon worden, zou het nog lang duren voordat men begreep dat een langdurige vitamine-C gebrek de oorzaak was. Volgens het Zeeuws Archief kreeg de  bemanning drie keer per dag een maaltijd voorgeschoteld dat bestond uit gort met pruimen en boter als ontbijt en erwten, bonen of rijst met boter en enorme hoeveelheden mosterd in de middag en avond. Op zondagen en donderdagen kreeg men 5 pond gepekeld rundvlees, op dinsdagen drie en een halve pond gepekeld varkensvlees en op vrijdagen en zaterdagen 2 pond stokvis. Hoe warmer het klimaat werd, hoe minder het rantsoen werd. Er werd dan wel meer bier geschonken. Met het drinkwater was men zeer zuinig.  De kwaliteit was, na enige maanden in kuipen, slecht. Het gewone scheepsvolk at in groepen van zes of zeven man gezamenlijk uit één bak. Eenmaal in de tropen werden de soldaten ingezet bij de diverse forten en nederzettingen, meestal met als baantje wachtlopen.

 

De eerste van Joost uit Nederland was een Hagenaar. Hij was een zoon van Bartholomeus Vinjoost, die op 10 december 1732 in Den Haag zijn laatste adem uitblies. Als weduwe Jannetje van der Hoek aan de voormalige weeskamer van Den Haag het vaderlijk bewijs toont, krijgen haar kinderen ieder hun erfdeel van de som van 18 gulden, belegd in ´de Hollandse Partij´. Dochter Barendina, gehuwd met Frans van Wijnen, krijgt op 17 februari 1738 haar aandeel van 6 gulden en 9 stuivers. Zoon Reinier krijgt zijn aandeel op 11 september 1747, vier jaar voor dat hij naar Indië vertrekken zal. Het aandeel voor het derde kind kan niet worden uitgereikt. Reinier zijn tweelingbroer Jan bevindt zich dan al in het verre Indië. Voor Jan´s belegde erfaandeel verschijnt in 1833 en 1856 nog een oproep in de Staatscourant. Het aandeel van Jan is dan al opgelopen tot 42 gulden en 95 cent. Het aandeel is tot op de dag van vandaag niet opgehaald.

 

Onder de geboorteaktes van Jan en Reinier van Joost. Onder tevens een krantenbericht waarin de voormalige weeskamer van 's-Gravenhage een oproep doet aan diverse erfgenamen:

Jan treedt als soldaat in dienst bij de Verenigde Oost-Indische compagnie op 5 oktober 1743. Hij vertrekt met het gloednieuwe schip de 'Hoop', een spiegelretourschip met een lengte van 136 voet en laadvermogen van 850 ton, vanuit Goeree richting de Kaap. Kapitein van het schip was Pieter Zwanendrecht in dienst van de kamer van Delft. Het schip komt aan op 21 september met een tussen verblijf in Tiago van 15 juni tot en met 20 juni. Het verlaat de Kaap weer op 12 oktober en doet de haven van Batavia aan op 12 februari 1774. De eerste Van Joost zet voet aan indische wal.  Broer Reinier volgt op 9 juli 1749 met het schip de Deunisveld. Het schip doet de kaap aan op 12 december 1749, vaart 13 dagen later weer uit en doet de rede van Batavia aan op 28 april 1750. Reinier houdt het niet lang vol in de tropen. Op 9 februari 1751 staat hij uit dienst van de VOC vermeld met als reden overleden. Broer Jan wordt uit dienst gemeld op 8 oktober 1779. Ook hij is dan overleden. Jan krijgt van waarschijnlijk een inlandse een zoon Hendrik, geboren in de Molukken. Hendrik kreeg in ieder geval 2 zoons en 3 dochters genaamd Abraham, Frans, Johanna, Catherina en Geertruida.

 

Onder extract 207, Jan van Joost,  uit het scheepsboek van het schip de Hoop:

Onder extract 262, Reinier van Joost,  uit het scheepsboek van het schip Deunisveld:

-------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Jan van Joost was de eerste Europese van Joost voorouder die naar Indië kwam. Om een beeld te schetsen van zijn afkomst gaat hier het onderzoek verder.

 

 

Bartholomeus Vignois & Johanna van der Hoeck

Onder het geboorte extract van vader Bartholomeus Vignois:

 

Vragen en reacties op deze pagina kunnen hieronder geplaatst worden: